afhangen van (n) (n) (afhankelijkheid) | Vertrauen (n) (n) (afhankelijkheid) |
afhangen van (n) (n) (afhankelijkheid) | Abhängigkeit (f) (n) (afhankelijkheid) |
afhangen van (n) (v) (afhankelijk zijn van) | beruhen auf (v) (afhankelijk zijn van) |
afhangen van (n) (v) (afhankelijk zijn van) | abhängen von (v) (afhankelijk zijn van) |
afhangen van (n) (v) (algemeen) | angewiesen sein auf (v) (algemeen) |
afhangen van (n) (v) (afhankelijkheid) | abhängen von (v) (afhankelijkheid) |